Jezus zit en kijkt toe hoe de offers werden gegeven.
Aan de ene kant hebben we de schriftgeleerden – leraren van de Heilige Schrift – die graag in lange kleding lopen, ervan houden om op straat begroet te worden en de eerste plaatsen in te nemen. Ze houden ervan om bewonderd te worden, het zijn slaven van de schijn. Ze zijn alleen geïnteresseerd in vergankelijke glorie. Het zijn “religieuze” mensen, en toch exploiteren ze religie om te demonstreren.
De rijken gooien hun overvloed in de schatkist, maar ze doen het op een manier om zichzelf te laten zien, zodat ze opgemerkt kunnen worden. Daarom gaven zij niet uit liefdadigheid, goeddoen, maar uit zelfzuchtig belang.
Aan de andere kant hebben we een arme weduwe. Ze had maar twee centen bij elkaar die niets waard waren, maar voor haar was het alles dat ze bezat. Ze geeft alles wat ze heeft om te leven en daarom zei Jezus: “zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest”. Dat betekent dat ze haar hele leven met God riskeert. Ze wedt op de goddelijke voorziening met de overtuiging dat Hij haar beter zal compenseren dan deze twee centen.
Voor de mensen deed de weduwe niets geweldigs, maar in Gods ogen gaf zij alles. Jezus is de enige die het opmerkte. En hij die in de diepte van het hart kijkt en zijn discipelen oproept om hen te onderwijzen: waar de discipelen zich verwonderden over de vrijgevigheid van de rijken, maar nu moeten ze opnieuw nadenken: er is een radicale tegenstelling tussen wat zij denken en die van de weduwe twee mijten. Het gaat Jezus niet om de kwantiteit van het geschenk zelf, maar om wie hij het geeft en vooral hoe hij het geeft. De persoon is degene die de waarde van het geschenk geeft.
Deze arme weduwe maakt ons verrast. Jezus stelt haar voor als een beeld van een ware gelovige in een wereld waar men zich alleen maar bezighoudt met hebben, nemen, of waar oppervlakkige dingen worden gedeeld; is hier een vrouw in een tijd van grote nood die alles inzet op haar vertrouwen in haar God.