Met levendige penseelstreken beschrijft Johannes een nieuwe ontmoeting met de Verrezene. We zijn aan de zee van Tiberias. De apostelen gingen vissen. Een gewone situatie, bovendien gekenmerkt door een slechte afloop. Het lijkt erop dat de Verrezene de voorkeur geeft aan het dagelijks leven als de ideale plek om zijn afspraken vast te leggen. Er is nooit iets dat een sfeer van vervoering of mystiek kan creëren, alsof we willen onderstrepen dat er geen scheiding kan zijn tussen het leven dat zich thuis afspeelt, op het werk, in momenten van vrije tijd en in geloof.
We kunnen de Verrezene zowel vinden in de aanbiddende stilte van een kapel als in het oorverdovende lawaai van een werkplaats. Waar het om gaat is dat het hart alert is, de waakzame oog om de tekenen van zijn aanwezigheid te begrijpen om hem gemakkelijk als Johannes te kunnen herkennen. “Het is de Heer.” Hij is het die mij tegemoet komt in moeilijke tijden wanneer mijn netten onverbiddelijk leeg lijken. En daarna, net als Petrus, het is prachtig om in de open zee van het leven te duiken voor een hernieuwd getuigenis van liefde.
Het maakt niet uit of we, net als de apostel, de bittere ervaring van zoveel ontrouw in ons hart meedragen. Hij is daar, op het strand van ons dagelijks leven, klaar om ons het brood van verzoening aan te bieden en om het geschenk van die vis te verwelkomen die hij ons zelf heeft gegeven om te vissen.
Als we echt ogen hadden om te zien, zouden we niet langer verbaasd en geschrokken zijn van Zijn aanwezigheid.