Door de hele Bijbel heen is armoede een synoniem voor kwaad: een teken van onrechtvaardigheid en een gevolg van zonde. De evangelist Lukas benadrukt echter de noodzaak: “Zo kan niemand van u mijn leerling zijn, als hij zich niet losmaakt van al wat hij bezit.”(Lucas 14, 33) En “niets nemen” zodat we radicaal kunnen leven in het volgen van Christus, bevrijd van de hebzuchtige bezittingen en de belastende accumulatie die de effectiviteit van de evangelisatie verstikken.
Waarom dit aandringen? Ten eerste vanwege de armoede en solidariteit van Jezus zelf: “hoe Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij rijk zoudt worden door zijn armoede.” (2 Korintiërs 8, 9). Geïncarneerd in een volk, onder de nederigen der aarde, koos hij deze staat om liefde uit te drukken, voor wie armoede niet langer een vloek was, zoals in het Oude Testament, maar een “teken” van het Koninkrijk, en daarom een zegen. Zo was het voor hem, en zo moet het voor christenen van alle tijden zijn. Hoe kan discipelschap gecombineerd worden met een jaloerse en hebzuchtige gehechtheid aan vluchtige rijkdom die het hart gevangen houdt en verhindert dat het liefheeft? In feite worden de vrijheid van liefde en de stevigheid van het geloof geboren in een nuchtere en zelfverzekerde scheiding van de dingen en van onszelf.
Wie zal ons geloven als we tegelijkertijd laten zien dat we angstig leunen op de valse zekerheid die de roede biedt in plaats van op het hout van het kruis? En wie zal ons geloven als we zekerheid meer zoeken in geld dan in eerlijke relaties gefundeerd op God’s vertrouwen.