De relaties tussen de hoofdman en de Joden, en tussen Jezus en de hoofdman, zijn allemaal positief. Hij is een goede man en heeft niet alleen het geld bijgedragen om het complex te bouwen, maar zorgde ook voor een van zijn bedienden. Hij is een goede man en vol geloof: hij heeft de aanwezigheid van de meester niet nodig, een woord is genoeg voor hem, en hij kan zijn dienaren met een woord bevelen zonder zich zorgen te hoeven maken over het verifiëren van de uitvoering van het bevel. De Heer was verbaasd en glimlachte over het zuivere geloof van deze heiden die sympathiseerde met de Joden. Hoe mooi is het om de Heer te verbazen met ons geloof! Hoe mooi is het om te bedenken dat Hij ontroerd kan worden door onze gebaren van vertrouwen en overgave! Hoe mooi is het om te weten dat deze gebaren van geloof niet noodzakelijkerwijs afkomstig zijn van gelovigen, van de gelovigen, maar ook van degenen die, net als de hoofdman, aan de rand van de religiositeit staan.
God weet het geloof niet alleen in zijn kinderen te zien, en is verbaasd over degenen die, ondanks dat ze hem niet kennen en ondanks een leven dat verschilt van de principes van het Evangelie, gebaren van puur geloof vertonen.
Helaas weten wij christenen soms niet hoe we dit geloof moeten tonen en ervan kunnen getuigen.