Sinds het aanbreken van de opstanding heeft deze begroeting de aarde gevuld. Het is het grote geschenk van Segene die uit de dood is opgestaan. Er is echter niets anders dan dit uiterst kostbare goed. Overal wordt de vrede bedreigd en uit naam van het land worden de meest gruwelijke daden gepleegd. Wantrouwen en angst hebben onoverkomelijke barrières gecreëerd tussen onderling en zelfs binnen gezinnen zelf. We leven in een nachtmerrie door wat er vandaag gebeurt en je vraagt je af: waar is de vrede die de Heer ons gaf? Als we de passage lezen, merken we dat toen de begroeting van Jezus hen bereikte, de apostelen niet in een staat van kalmte en vrede verkeerden. Ze stonden achter gesloten deuren op de plaats waar ze bijeen waren en angst hield hen in de greep. Er zijn ook mensen die hun collega’s niet eens vertrouwen: ze willen gezien worden. De ontmoeting met de Verrezene lijkt de externe situatie niet veel te hebben veranderd. De Joden zijn nog steeds vijandig en er blijven twijfels bestaan, volgens Matteüs: “Toen zij Hem zagen, wierpen ze zich in aanbidding neer; sommigen echter twijfelden.” (Matteüs 28. 17). Maar het Evangelie bevestigt dat de discipelen “vervuld waren van vreugde.” De vrede die Jezus kwam brengen is geen verbazingwekkende vrijheid van wat ons van buitenaf bedreigt, en is in ieder geval niet automatisch. Het is de innerlijke zekerheid van Zijn aanwezigheid, die zelfs te midden van twijfels en verwarring zijn weg kan vinden. Het is een geschenk dat in een vredig hart verblijft, omdat het op Hem gebaseerd is, gegrondvest op de rots van Zijn liefde, die ons altijd vergezelt. Daarom is het geen onmiddellijke en wonderbaarlijke oplossing voor alle problemen waar we last van hebben. Het is veeleer een realiteit die eerst in ons rijpt en vervolgens naar buiten resoneert en niet andersom. Een vrede die we van God ontlenen, maar die niet kan worden opgebouwd zonder onze tastbare en echte inzet.