In de genealogie van Jezus Christus geeft Matteüs ons een theologische visie op de voortgang van generaties en benadrukt Jezus’ Messiaanse identiteit door zijn afstamming van David te bevestigen, aan wie God een nakomeling beloofde die voor altijd over het huis van Jakob zou regeren (Lukas 1. 33; 2 Samuël 7 .16). Daarom is Jezus volgens de genealogie een afstammeling van David, niet via Maria, maar van Jozef (Matteüs 1. 16). Om deze reden stelt Matteüs Jozef voor als de ontvanger van de openbaring waarbij hem werd opgedragen Maria mee te nemen en de naam aan Jezus te geven.
Jozef, die Jezus wettelijk als zoon erkent, maakt hem in elk opzicht tot een afstammeling van David. Zo zal Jezus worden erkend als de Zoon van David (Matteüs 1. 1; 9. 27; 20. 30-31; 21. 9; 22. 42).
In zijn Evangelie gebruikt Matteüs de term ‘Zoon van David’ negen keer, waarmee wordt getuigd dat Jezus Christus de rechtmatige erfgenaam van de troon van koning David is en de Messiaanse profetieën zal vervullen. De genealogie van Jezus Christus in Matteüs voert zijn afstamming terug tot David, Juda en Abraham (Matteüs 1. 1-3), waarmee Jezus’ recht om te regeren en zijn rol bij het vervullen van Gods beloften aan Israël worden verduidelijkt.