Voor het eerst werden de gesprekspartners van Jezus Joden genoemd. Het zijn inderdaad de Galileeërs die naar de leraar luisteren. Voor Johannes verwijst de term ‘Joden’ naar ongelovigen, de typische vertegenwoordigers van een wereld die vijandig staat tegenover de verschijning van de Zoon van God. De Joden morden zoals hun vaders in de woestijn tegen God en tegen Mozes morden, en kwamen in opstand tegen Gods plannen voor de verlossing (Exodus 16; vers 11). Morren is een teken van gebrek aan geloof en een uiting van struikelen over het mysterie van de menswording van de Zoon van God. Jezus beweert dat Hij het brood is dat uit de hemel is neergedaald, maar de Farizeeën kennen zijn vader en moeder; Daarom zijn ze verbaasd over zijn gewaagde uitspraken. Zij waren zich duidelijk niet bewust van de ware oorsprong van Jezus; Dit weten we niet met de ogen van het lichaam, maar met de blik van het geloof.
Jezus zegt dat de ultieme reden voor geloof ligt in de aantrekkingskracht van de Vader: “Niemand kan tot Mij komen, als de Vader die Mij zond, hem niet trekt” (Johannes 6, 44), Toen voegde hij toe: “wie gelooft, heeft eeuwig leven.”(Johannes 6, 47). Het eeuwige leven hangt af van geloof. Geloven is luisteren naar en eten van Jezus, het hemelse brood dat eeuwig leven geeft.
Geloof is een geschenk van God en de wortels ervan liggen in het goddelijke werk van de Vader. Dus: “Al wie naar de leer van de Vader geluisterd heeft, komt tot Mij” (Johannes 6, 45). Dat wil zeggen, hij gelooft in Jezus, het brood des levens.