Petrus, de Galilese visser, is een spiegel voor ieder van ons. Hoewel hij de eerste was die Jezus volgde, behoorde hij tot de laatsten die in Zijn opstanding geloofden. Na de schok en het verdriet keerde hij terug naar zijn oude beroep, naar zijn netten en boot alsof er niets veranderd was.
In een moment van wanhoop zei hij: “Ik ga vissen”, alsof hij wilde zeggen: “Alles is voorbij.” Maar juist in dat duistere moment stond Jezus op de oever te wachten.
Jezus berispte hem niet, maar maakte een vuur, bereidde brood en vis — zoals een moeder haar kinderen verwelkomt na een grote misstap. Daar aan de oever werden Petrus’ netten gevuld, maar belangrijker nog: zijn hart werd vervuld met nieuwe hoop.
Jezus trekt zich niet terug wanneer wij falen. Hij wacht op ons aan de rand van onze teleurstellingen, om onze leegte te vullen met Zijn barmhartigheid. Hij herstelt niet alleen ons vertrouwen in Hem, maar ook ons zelfvertrouwen, zoals Hij deed met Petrus toen Hij hem opnieuw tot ‘de rots’ maakte.
In het diepst van ons falen kunnen we denken dat alles verloren is. Maar Jezus fluistert ons toe, zoals Hij dat bij Petrus deed: “Heb je Mij lief?” Hij verlangt geen perfectie, maar een oprecht hart dat naar Hem terugkeert.
Het ware wonder is niet de volle netten, maar het vervulde hart. Wanneer we beseffen dat Jezus ons nooit heeft verlaten, zelfs niet in onze zwakste momenten keren we terug naar Hem en zeggen, zoals Petrus: “Heer, Gij weet alles: Gij weet dat ik U liefheb.” (Johannes 21. 17)
Laten we onze harten openen voor Jezus en Hem toestaan ze te vervullen met Zijn aanwezigheid, zodat we van moedeloze vissers veranderen in getuigen van Zijn opstanding en onvergankelijke liefde.