Het Evangelie van Matteüs wortelt Jezus in de geschiedenis van het volk Israël. Dat geeft de continuïteit aan tussen de profetieën over de langverwachte Messias en de generatie en geboorte van Jezus, de vervulling van de beloften. De profeet Jesaja citeert: “Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en men zal Hem de naam Immanuël geven. De naam betekent: God met ons.” (Js 7. 14). In het Evangelie wordt Gods grote plan verwezenlijkt, waarbij Jozef (de verloofde van Maria) bij dit plan betrokken wordt.
Het feit dat Maria zwanger was schokte en verwarde hem, omdat hij een rechtvaardige man was die volgens de wet leefde. Hij hield van Maria en wilde niet slecht over haar denken, maar er was een wet.
Terwijl Jozef zich druk maakte over een menselijke oplossing voor het probleem, komt God via droom ertussen om hem gerust te stellen en hem een missie in de heilsgeschiedenis toe te wijzen. Zoals in Matteüs (1,20-21) staat geschreven: “Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de heilige Geest. Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden.”
Jozef verwelkomt nederig Gods wil en neemt Maria in huis. Hij zal degene zijn die de naam aan Jezus zal geven. Dit is het voorrecht van de vader hetgeen betekent: volledige aanvaarding van de zoon.
En zo wordt Jezus op zichzelf ‘zoon van David’, de Verlosser van zijn volk.
Jozef wordt rechtvaardig genoemd omdat hij in zijn persoon de houding van de rechtvaardigen uit het Oude Testament en in het bijzonder die van Abraham samenvat (zie Matteüs 1.2-21 met Gen 17.19).
De rechtvaardigheid van Jozef is niet die ‘volgens de wet’ die hem machtigt zijn vrouw te verstoten, maar die ‘volgens het geloof’ Jozef vraagt het werk van God en zijn Geest in Maria te aanvaarden en hem ervan weerhoudt de verdiensten van Gods handelen toe te schrijven.